- Website Histoarysk Wurkferbân Wûnseradiel

 

Duitsers in opmars naar de Afsluitdijk, mei 1940,
passeren en verblijven één nacht in Gaast.


 

Een verslag van de Duitse oorlogsverslaggever, Leo Leixner, tijdens de eerste oorlogsdagen van 1940. Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant van 6 mei  1950 en opgenomen in ‘Het Klepeltsje’ (dorpsblad  Gaast-Ferwoude) van april 1990. 
Als tegenhanger van dit verslag, het relaas in het dorpsboek van Gaast en een beschouwing van Broer de Boer uit Wons.
 



Zoals een Duitser de veldtocht door Friesland zag

De grote sprong is gelukt! Onze cavalerie heeft de  Nederlandse Noordzeekust vandaag in de late  middaguren bereikt – meldt de Duitse  oorlogsverslaggever Leo Leixner Zaterdag 11 Mei  om 18 uur --. Na een verbazingwekkende  marsprestatie hebben paard en ruiter het ver  verwijderde dag-doel gehaald. De mars van  vandaag kan men op 90 tot 100 kilometer  inschatten. Alleen hij, die zelf eens in het zadel  heeft gezeten, weet welk een prestatie hier  geleverd is.  
             De dag begon rustig, om halfzeven  vertrokken we met frisse moed van Frederiksoord  over Noordwolde naar de brede straatweg, die van  Meppel naar Leeuwarden voert. Een verkwikkende  rit in de frisse morgen bracht ons langs welige  weidelandschappen, waarin prachtig vee graasde.  
             Het plan van de leiding was door snel op  te rukken de weg voor de rest van de troepen veilig  te stellen en opblazingen te verminderen. Er wordt  een gemotoriseerde voorhoede gevormd en met  een speciale opdracht naar voren geworpen. In  Heerenveen wordt in een café aan de hoofdweg  een verdere bespreking gehouden. Het biljart wordt  gepromoveerd tot kaartentafel en daarom heen  staan zij, die de bevelen verder moeten uitvoeren.  In een paar minuten is het plan uitgestippeld. Sneek  en Bolsward moeten vandaag nog door het gros  van de eenheid worden bereikt. Van de paarden  zal het uiterste worden gevergd en niet zonder zorg  meet de regimentscommandant de te marcheren  afstand uit. ’t Moet. Autobussen moeten snel de  ruiters naar de kust brengen. De  pantserverkenningstroep wordt in de richting  Akkrum-Leeuwarden gestuurd. Het gaat om niets  minder dan om het bezit van de sluizen, die door de  vijand kunnen worden gebruikt voor zijn eigen  verdediging. Binnen de kortst mogelijke tijd kan hij  daarmee het wijde land van Zwolle tot benoorden  Steenwijk onder water zetten. Bovendien luidt het  bevel: “Scheepsruimte direct in beslag nemen”.  
              Juist komt een ordonnans de  commandant melden: “Pantserverkenningstroep bij  uitgang plaats Akkrum op vijand gestoten. Twee  met vijanden bezette autobussen vernietigd. Direct  worden zware gemotoriseerde wapens  nagezonden”. Wij jagen op topsnelheid over de  straatweg Akkrum-Leeuwarden. Akkrum toont een  beeld van verbaasde opwinding bij zijn bewoners,  die schijnen te weten, wat er eigenlijk gebeurt. Tien  kilometer noordelijker stoten wij op de buiten  gevecht gesteld voertuigen; zij staan gehavend  dwars over de straatweg.  
              Dan doet Oberwachtmeister R., die in  Polen reeds het ijzeren kruis eerste klas verdiende,  zijn verhaal van de toedracht: 
              “Om twaalf uur reden wij uit Heerenveen.  Enige Hollanders vroegen ons daar, of wij Engelse  soldaten waren. Hun verbazing over ons  verschijnen was mateloos. Wij jagen de weg  naar  Akkrum op. Plotseling blinkt iets voor ons: de ramen  van enige autobussen. Wij naderen tot 50 meter en  wij zien: Nederlandse soldaten. Zij storten zich uit  de wagens en zoeken dekking voor ons.  Mitrailleurvuur in de sloten aan beide zijden van de  weg. Met vol gas rijden onze drie verkenningstanks  op de bussen in. Een der pantserwagens kon niet  meer op tijd stoppen, schoot de eerste autobus  voorbij, maar de chauffeur zat nog aan het stuurrad  en probeerde de pantserwagen de weg te  versperren. De chauffeur werd neergeschoten.  Tegen de tien doden en talrijke gewonden moet de  vijand hier hebben gehad. De andere bussen zijn  met grote snelheid weggereden.  
              Wij reden terug naar Akkrum om de brug  onder bewaking te stellen. Plotseling twee schoten,  die pantserafweergeschut doen vermoeden. Wij  trekken terug en hullen ons onder het rijden in  nevel. De goede burgers van Akkrum hebben dit  echter helaas verkeerd begrepen. Toen wij zo  nevelpoestend door de hoofdstraat flitsten,  vluchtten zij in huizen en riepen: gas, gas…..”.    

’s Zaterdagavonds om tien over negen  rukken twee ‘Sonderkommando’s’ via Workum  naar het IJsselmeer op in de beide bij Akkrum  buitgemaakte bussen. De bedoeling is, zo snel  mogelijk Makkum te bereiken om de in de stelling  Wons liggende Nederlandse soldaten de kans om  over zee te ontvluchten, te ontnemen. 

“De weg van Bolsward naar Makkum is niet te  berijden; de vijand heeft hem vernield”, zo schildert  kapitein St., commandant van een marine-eenheid,  de leiders de ‘Sondercommando’s’ de situatie, als  ze ’s avonds in Bolsward zijn. “U moet dus naar het  zuiden ombuigen en via een zijweg Makkum  bereiken. Alle scheepsruimte moet onmiddellijk in  beslag genomen worden, zowel in Makkum als in  Piaam”.
              We springen in de bus en jakkeren verder. Richting  Workum. Zestig man sterk en uitgerust met  karabijnen en machinegeweren zitten we in de ’s  middags bij Akkrum buitgemaakte reiswagens ‘Far- away’ dicht opeen geperst. Een blijmoedige rit in de  schitterende avond, waarbij we voor het eerst de  lucht van de Noordzee ruiken. Laag, zoals dat voor  dit landschap typerend is, rukken van de Noordzee  bizarre wolkengevaarten van de horizon op. De  dalende zon doorgloeit water en wolken met haar  goud – een wonderlijk, fantastisch gezicht, dat ons  voor een ogenblik doet vergeten, dat het eigenlijk  een oorlogsopdracht is, die ons hier heen brengt.  Tja – dat doet waarschijnlijk die reiswagen ‘Far- away’ met z’n zachte kussens.  

   

 

 

 

Volgens de kaart moeten we nu rechtsaf naar  Makkum, maar we vinden de weg op zeven  plaatsen met diepe greppels doorploegd. Niet door  te komen. Nog verder zuidelijk moeten we. In het  dorp Parrega houden we even halt – we hebben  immers vandaag eigenlijk nog niets gegeten. We  kopen roggebrood en gerookte tong. Dat helpt.  Dichte rijen toeschouwers gapen de ‘Duitsers’ aan  bij hun eenvoudig souper op de weg. Verder gaat  ‘t, de pantserverkenners zijn al vooruit. De eerste  huizen van Workum zijn bereikt. Daar komt iets  verdachts op ons af. Nederlandse politie,  vermoeden we en springen uit de bus om hen te ontwapenen.

             “Kerels, daar hadden jullie bijna een ongeluk  begaan”, zegt onze wapenbroeder, die tot een  Kriegsmarine-commando behoort. We herkenden  hem op ’t laatste nippertje. Een paar uren geleden  heeft de marine deze plaats al bezet. Burgers, een  man, een vrouw en een paar meisjes, komen ons  “heil” roepend tegemoet. ’t Meisje houdt ons de  ‘Berliner Illustrierte’ voor met een portret van de  Führer op het titelblad. “Heil Hitler” roepen ze  steeds maar weer. De man wijst ons op het dak van  zijn huis, dat hem – naar hij meent – veel narigheid  heeft bezorgd. ‘N.S.B.’, staat daar in dakpannen  vermeld. De flinke kerel  biedt ons vol vreugde zijn  diensten aan, die we graag accepteren. Ook deze  weg, verklaart hij, is niet te berijden. Op het plein in  Workum begroeten we de andere mannen van het  marinecommando.
            Maar nu verder, we moeten het laatste licht van de  dag benutten. Om kwart over negen bereiken we  de dijk en in de dekking daarvan rijden we langs de  dijksweg naar Gaast. Daar stoten we op een  terugkomende pantserwagen. Makkum is machtig  door de vijand bezet – we konden tot zeshonderd  meter van het stadje komen – toen hoorden we  plotseling een hoornblazer alarm maken. We  konden de bunkers duidelijk onderscheiden – een  ervan heeft minstens zes schietgaten. We moesten  terugkeren…..
             Wij met z’n zestigen zullen er ons tevreden mee  moeten stellen, deze nacht in het dorpje Gaast te  gast te zijn. We kruipen tegen de dijk op – de  eerste blik over het wijde meer. Onnoemelijke  vreugd vervult ons dit uur, als we de Zuiderzee  loodgrijs voor ons in het blauwe schemerlicht van  de invallende sterrennacht zien liggen. Daar ginds  zien we de sluizen van Kornwerderzand……. De  koele zeelucht waait ons tegemoet en doet de  gloed uit onze wangen verdwijnen.
             Bevel: Onmiddellijk alle telefoondraden doorsnijden,  omdat er spionage kan worden bedreven. Dan  weer een blik over de zee, die ons in de ban heeft.  
             We begrijpen nu pas goed die tekst van de Griekse  geschiedschrijver Xenophon, dat beroemde  “Thalatta – Thalatta!”  “De zee – de zee”  riepen de  mannen van het Griekse leger, bij de eerste aanblik  op open zee na de tocht door Klein-Azië. Hetzelfde  soldaten-beleven – door de eeuwen heen……..
             Een doffe donderslag van een schot, misschien uit  een kanon van het fort Kornwerderzand, rolt over   zee. Wellicht slechts een alarmschot – een tweede  volgt en een derde. Spoedig daarop zien we het  silhouet van een schip van een merkwaardige vorm  in ons gezichtsveld opduiken; het komt uit de  richting van Enkhuizen op ons toe. Het schip kruist  heen en weer en komt nauwelijks van zijn plaats.  Een mijnenlegger misschien?
             Wachten worden uitgezet en wij gaan naar ons  kwartier. Weer dreunen de kustbatterijen van het  fort. “Ik onderbreek mijn boterhameten eerst,  wanneer het schot in de dijk belandt”, zegt  Oberleutnant Graf S. droogjes. De cavalerie is niet  gauw van haar stuk. 
             Zo nu en dan gaan we ons lekker languit op de  vloer uitstrekken. Verkenningsopdracht voor  morgenvroeg: richting Piaam – Makkum.
              In de keuken beneden zitten de ouden van het  dorp tezamen en beraadslagen fluisterend. Vol  onrust flitst als de bliksem het licht van  schijnwerpers in de bange nacht over de  Zuiderzee. 

 

 

 

            De opmars naar de Afsluitdijk was nog mogelijk –  schrijft de Duitse oorlogsverslaggever Pinkster- Zondag om twaalf uur – omdat de vijand zich voor  Makkum in een diepe vestigingsgordel heeft  genesteld. Het aantal bunkers en de sterkte van de  vijand verkennen, dat is onze opdracht voor  vanmorgen.    
             Onze ruiters hebben de paarden ver achter zich  gelaten, de fiets moet ze vervangen. De inwoners  van Gaast lenen ons bereidwillig (!) hun fietsen die  hier in massa zijn. Om halfacht stappen we op. Drie  machinegeweren hebben we bij ons en ettelijke  handgranaten. We rijden langs de dijksweg, richting  Piaam. Na twee kilometer rijden stoten we op een  brug, die eerst kortgeleden in brand is gestoken.  Afstappen! We halen emmers uit de dichtstbijzijnde  boerderij en blussen de brand.  

      

              Dan klimmen we op de dijk om de vijandelijke  stellingen te verkennen. Met het blote oog  ontdekken we zes aarden verdedigingsschansen,  die met graszoden uitstekend gecamoufleerd zijn.   Door de kijker zien we de bezetting, die zich nog  argeloos voor haar stellingen beweegt. Onder de  dekking van de zeedijk komen we dichterbij  Makkum. Nu heeft de tegenstander ons ontdekt –  een paar schoten vallen. Het is halfnegen.  Nederlandse vliegtuigen (?) cirkelen over de  vijandelijke vesting Kornwerderzand en vliegen  over ons heen weg. Een keer moeten we ons  dekken voor de vliegtuigen.
              De opdracht is uitgevoerd, we kunnen teruggaan.  Het valt ons tijdens de terugtocht op, dat het water  sedert gisteravond aanmerkelijk gestegen is. De  weilanden staan er voor een deel onder. De sluizen  en het water, dat het doorkomen in wijde gebieden  ontzaglijk moeilijk maakt, zijn de bondgenoten van  de tegenstander. En hij weet van z’n geallieerden  gebruik te maken. 
               In Gaast verlaat de bevolking juist het dorp met  haar hele hutje en mutje. Het was niet nodig  geweest, want om halfdrie heeft de tegenstander bij  Makkum – waarschijnlijk onder de indruk van de  geslaagde opmars naar Pingjum-Kornwerd van een  fietsenafdeling – z’n stellingen ontruimd en is  gedeeltelijk in motorboten over het meer naar  vesting Korwerderzand gevlucht. Bij Makkum zijn in  totaal honderd man gevangen genomen, die het  niet meer gelukte, de voor de vlucht gereedstaande  bussen te bereiken….”. 

Tot zover het verslag van Leo Leixner, de  oorlogsverslaggever, die met de Duitsers meetrok. 

Dr. Leo Leixner was een Oostenrijker en aanhanger  van het Nationaal Socialisme. 
Redacteur van de 'Völkischen Beobachter' in Wenen. 

Bijgaande rouwkaart van de familie  is verzonden naar verschillende kranten.
Hij is niet  ‘overleden’ maar ‘gevallen’.
Leixner is geboren op 26 maart 1908 en overleden 14 augustus 1942. 

Leixner was 32 jaar oud toen hij, mei 1940, met het Duitse leger mee door Gaast trok. 

Leixner heeft een boek geschreven over de  oorlogsverhandelingen met als titel:
‘Von Lemberg bis Bordeaux’, uitgave 1942 


In het boek ‘It doarpslibben yn Gaast’  komen we de  volgende tekst tegen die het  gebeuren in Gaast   omschrijft: 

Tsjin de jûn kamen de earste Dútske  pantserweinen fan de Warkumer kant ôf op Gaast  ta. Se soene ris besjen hoe sterk de besetting fan it  Nederlânske leger wie, foaral Makkum hienen se  op it each. Hja wiene op sa’n 600 meter Makkum  nadere, foar’t der op harren sketten waard. Doe  binne se werom gien, want, seine se: “De vijand  heeft Makkum sterk bezet”.
De post dy’t fan Makkum ôf Gaast binnenkaam,  waard troch de Dútsers oanhâlden en se fregen him  wat der yn Makkum oan soldaten en oan sjitterij  foarhannen wie, mar de man sei neat en ferstie  harren net. Hielendal fan de wize kaam er op it  postkantoarke, smiet de tas yn de hoeke en krige  boargerklean fan de kantoarhâlder. Hy hat doe  makke dat er fuort kaam.
Der kaam noch in Dútske  ienheid yn Gaast en dat wie te folle foar de  Gaasters. Ek dy giene noch deselde jûns, of de  oare moarns, nei feiliger oarden.
De famylje Cuperus gie troch it binnenpaad nei  Ferwâlde, mar Jabik frege oan syn mem oft se wol  genôch proviand by harren hienen. Dat mocht sa  wol wêze en dêrom soe er noch efkes werom om  wat te heljen. Yn Gaast op, wie gjin beswier, mar by  it besykjen om fuort te kommen, hâlde de soldaat  op de brêge him tsjin. Ype  en Aukje en Klaske  waarden dea-ûngerêst doe’t er net wer by harren  kaam en út need binne se doe mar wer werom gien  en ha de nacht yn Gaast trochbrocht.
De measte Dútsers leine dy nacht yn de skoalle,  mar ek wol hjir en dêr by partikulieren, dat de oare  moarns giene de lêste Gaasters ek op reis.
Sybren Hoekstra en frou hiene krekt in nij bûthús  en om dat te ferlitten foel net ta. Underweis seach  Tsjitske achterom en seach reekwolken de kant  fan Gaast út. “Soe dat ús spultsje wêze”, gûlde se  sa heal en heal. “Net omsjen fanke”, sei Sybren,  dy’t nochal kalm fan aard wie.

Het boek vervolgt even verder met:

It thúskommen fan de Gaasters op Pinkstermoandei  wie ek net sa noflik, want út Laurens syn winkel wie  de measte rokerij ferdwûn. 

Het gehele verhaal over de oorlog kunt u vinden in  bovengenoemd boek op de bladzijden  68 t/m 73.  


Broer de Boer(schrijver van het Wonser dorpsboek, ‘Van Wildinghe’s Historie’) uit Wons
schreef in een artikel op internet het volgende:

 

Van 19.00 uur ’s avonds tot 3.00 uur ’s nachts was de mannen wat rust gegund in het Drentse Roden. Toen de mars werd voortgezet ging Kapitein Kriegsman per auto vooruit om te zien of de wegen veilig waren. Onderweg werd van burgers vernomen dat vijftien Duitse pantserwagens op de weg Groningen-Leeuwarden waren gezien. Dat klonk alarmerend, want met geweren en mitrailleurs kon men zich hiertegen niet verdedigen. Kriegsman besloot daarom, meer naar het zuiden af te buigen en kwam zo in het plaatsje Roordahuizum terecht. Daar hoorde hij dat ook tussen Heerenveen en Akkrum pantserwagens waren gesignaleerd. Hij gaf toen opdracht de weg Heerenveen-Leeuwarden ten noorden en ten zuiden van de zijweg naar Sneek met enkele zware mitrailleurs af te sluiten, zodat de twee autobussen naar laatstgenoemde stad konden doorrijden. Deze voorzorg was terecht genomen, want op het moment dat de auto’s wilden passeren, naderen drie Duitse pantserwagens, vergezeld van motorrijders met grote snelheid uit de richting Akkrum!

 

De vijand opende onmiddellijk het vuur. De voorste pantserwagen reed door en botste letterlijk op de eerste bus; van de tweede werden de voorbanden kapot geschoten.

Onze beide mitrailleurs lieten zich in de verwarde situatie niet onbetuigd. Twee Duitsers werden van hun motoren geschoten, maar op het pantser hadden de kogels geen effect. De vijand concentreerde nu zijn vuur op een van de wagens, waardoor de dienstplichtig soldaat De Rooij dodelijk werd getroffen. De rest van de bediening verdween daarop in het terrein.

 

Ondertussen ratelden de kogels van de andere mitrailleur onafgebroken op de pantserwagens. Ook de mannen uit de autobussen namen met hun geweren aan de strijd deel en hoewel ze in feite machteloos waren, weken ze niet van hun plaats. Deze felle tegenstand onthutste de aanvallers zo zeer, dat ze onder het leggen van een rookgordijn het hazenpad kozen!

Dat betekende een onverwacht einde van het gevecht. Als de Duitsers zich niet hadden laten overbluffen, zouden er ongetwijfeld en zonder enig risico in zijn geslaagd het gehele detachement uit te schakelen. Het is interessant om kennis te nemen van het verslag dat de commandant van de pantserwagens indiende. Hij weet niet alleen een merkwaardige verklaring voor zijn terugtocht te verzinnen, maar ook de Nederlandse verliezen (één gesneuvelde soldaat) tot forse proporties op te blazen:

 

[Dan volgt het gedeelte van dit gebeuren uit het verslag van Leo Leixner!]

 

De Nederlandse afdeling vervolgde nu zo snel mogelijk haar weg. De beschadigde autobussen werden achtergelaten; de auto van kapitein Kriegsman was slechts éénmaal getroffen en kon nog goed rijden. Al vlug ontmoette men enkele politieagenten die namens de burgemeester van Sneek kwamen waarschuwen dat ook in die plaats pantserwagens waren gesignaleerd.

 

                                 [Dan volgt een gedeelte wat betrekking heeft op de Wonsstelling en Leo Leixners verhaal 
                                 over de NSB familie in Workum en het vervolg langs de zeedijk door Gaast naar Makkum.]

 

Het 22e Cavalerie Regiment was niet naar de Afsluitdijk getrokken, maar had de opdracht de kuststrook Stavoren-Lemmer te bezetten. Het ging daarbij vooral om de havens van de genoemde plaatsen. Hiervan wilde de vijand immers gebruik maken, indien een invasie op de Noordhollandse IJsselmeerkust zou worden bevolen. Ook het marinecommando Stein concentreerde zich om die reden op de havens. Aan Nederlandse zijde had men iets dergelijks echter voorzien en zover de tijd dit toeliet, waren tegenmaatregelen genomen. Vele schepen waren bijtijds weggevaren en de havenmonden had men versperd door vaartuigen tot zinken te brengen. Het Duitse regiment toonde zich nogal teleurgesteld over deze acties en begon al voorzichtig bezwaren te opperen tegen een eventuele opdracht om zee te kiezen.

Natuurlijk was er op het IJsselmeer geen enkele torpedobootjager. Zulke grote schepen zouden daar nauwelijks kunnen varen. Er waren evenmin mijnen gelegd. Wat de Duitsers zagen was de oude kanonneerboot Friso, die in de omgeving kruiste om een oogje in het zeil te houden.

In de samenvatting van het Nederlandse verdedigingsplan lazen we dat het IJsselmeer bewaakt werd door een flottielje marineschepen. Het bestond uit de gepantserde kanonneerboten Friso en Brinio, de torpedoboot Z-3 en acht gevorderde motorbootjes. Het waren schepen van betrekkelijk kleine afmetingen en geringe diepgang. De Friso bewaakte de Friese kust, de Brinio de sector tussen Medemblik en de Afsluitdijk.

                               


Op 12 mei werd de Brinio aangevallen door drie Duitse bommenwerpers. Geen directe treffers maar wel schade langszij. In Enkhuizen reparatie van de gaten door ze te dichten met cement en pek. Op 14 mei kreeg de Brinio opdracht om het IJsselmeer te verlaten, maar moest na Den Oever weer terugkeren naar Enkhuizen en voer toen door naar Edam om daar tot zinken te worden gebracht. Door de duisternis ging dit niet en liet men het zinken in haven van Enkhuizen.


Tot besluit en tevens het begin van vijf jaren bezetting

                                                                                                                                            

            Een met paarden bespannen wagen met Duitse  soldaten nadert het dorp Wons vanaf de  Wildinghelaan. Deze zijn Kromdijk gepasseerd en  gewaarschuwd voor in de weg gelegen landmijnen.  Je kon ze van verre zien liggen. Toch proberen die  kerels daar zigzaggend met paarden en voertuig  doorheen te komen. Een paard wordt schichtig en  trapt op één der mijnen. De uitwerking is  verschrikkelijk. Paarden, wagen en manschappen  gaan de lucht in. Eén dode soldaat meer zeggen de  moffen niet, dode paarden, gewonde soldaten en  kapotte wagen. Tegen de avond begint een aanval  op Kornwerderzand, voorafgegaan door een zware  artilleriebeschieting van  Zuricheroord. 
 
                       

            De strijd is gestreden; Nederland heeft  gecapituleerd en zonder slag of stoot, kwamen de  Duitsers de vesting Kornwerderzand binnen  wandelen. Twee Duitse “parlementairs” ( met witte  banden om hun hoofd) gingen vooruit om de  overgave van de vesting te regelen.
 
                         

            Had het leger in z’n geheel niet gecapituleerd, dan  was dit niet geschied: Kornwerderzand dacht er niet  over om de witte vlag te hijsen. Nu moest men de  invallers vrije doortocht geven om de rest van het  land te kunnen bezetten.
 
                       
  

Bronnen:
• Het artikel in de Leeuwarder Courant van  6 mei 1950 op blz. 3 en 4.
• Een gedeelte uit het ‘It doarpslibben yn  Gaast’ over het begin van de oorlog.
• Een artikel op het internet van Broer de  Boer over deze zelfde materie.
• De foto van de rouwkaart van Leo  Leixner komt van het internet. 

 

Index pagina

Vorige pagina

 

Histoarysk Wurkferbân Wûnseradiel